Steve McQueen was elke dag verliefd: op de filmwereld en op de vrouwen. Tegelijk was hij verslaafd aan snelheid, op twee en op vier wielen. Hij leefde tegen 200 km/uur, maar in 1980 viel het doek. McQueen werd niet eens vijftig. Portret van een vallende Hollywoodster.


De voormalige mecanicien en matroos Steve McQueen overleed toen hij 49 was. Hij brandde niet alleen zichzelf te snel op, maar was ook een gesel voor Hollywood. ‘Ik ben de enige die beslist wat goed of slecht is en hoef me daar niet voor te verantwoorden. Ik hou van vrouwen, maar tegelijk ben ik er ook een beetje bang voor. Ik engageer me niet tot een relatie, want ik ben bang om gekwetst te worden. Ik ben geen vechter, maar wie mij op de tenen trapt, zal dat geweten hebben.’ Met die bewoordingen beschrijft Alan Trustman, zijn trouwe mentor en scenarioschrijver van de ‘Thomas Crown Affair’ en ‘Bullit’, wat er bij Steve McQueen door het hoofd ging telkens hij zich meldde op een filmset.

De legendarische acteur is geen gokker, maar wordt wel gedreven voor snelheid. Ook de rol die Alan Trustman voor hem heeft uitgeschreven in de ‘Thomas Crown Affair’ en waarbij de voorbeeldige miljardair uiteindelijk ook een meesterlijke inbreker blijkt te zijn, inspireerde McQueen. Vandaar ook zijn reputatie dat hij een echte gesel is voor al zijn regisseurs. Het duurt dan ook niet lang vooraleer McQueen kiest ervoor om zijn eigen producer te worden en zijn eigen productiestudio op te starten, want hij heeft nu eenmaal een dubbele persoonlijkheid: hij wil de baas zijn én de vedette. Daarom ook zal het nooit boteren tussen hem en Hollywood.

« Ik ben een kind van de straat. Geen man van compromissen. »

Al van bij zijn debuut op Broadway in de jaren 50 weigert hij zich te schikken naar de voorschriften en volgt hij zijn eigen instinct, wat niet altijd de beste raadgever blijkt. De lijst met filmaanbiedingen die hij aan zich laat voorbijgaan is bijna even indrukwekkend als zijn eigen filmografie. Oordeel zelf: ‘Butch Cassidy and the Kid’, ‘Dirty Harry’, ‘The French Connection’, ‘Heaven’s Gate’, ‘One flew Over the Cuckoo’s Nest’, ‘Apocalypse Now’… ‘Hij was integer, scrupuleus en wantrouwend. Soms zelfs te veel’, aldus Michael Cimino, zijn vaste motorgezel in de Californische woestijn. ‘Ik ben een kind van de straat’, verweerde McQueen zich. ‘Geen man van compromissen.’

McQueen is amper twintig wanneer hij zich in 1953 aanmeldt in de Actor’s Studio in New York om er toneelschool te volgen, maar door een problematische jeugd is zijn karakter dan al duidelijk gevormd. Hij was door zijn vader in de steek gelaten en door zijn moeder verwaarloosd. Dit verklaart waarom hij thuis was weggelopen en actief was in de koopvaardijvloot, Amerika doorkruiste met een reizend circus, vaak te vinden was op perrons van goederentreinen, een tijdlang in een verbeteringstehuis werd opgesloten… Hij was houthakker, taxichauffeur, mecanicien. Mooie kerel, dat zeker. Harde bolster, blanke pit.

Rivaliteit met Paul Newman

Door de ironie van het lot vertoonde zijn leven heel wat gelijkenissen met dat van James Dean, de koning van zijn generatie, maar eveneens een slachtoffer van een verslaving aan snelheid. Toch opende de dood van de bezieler van ‘Rebel Without a Cause’ aan het stuur van zijn Porsche Spyder perspectieven voor zijn vrienden Paul Newman en Steve McQueen. Zo werden plots niet alleen de mooiste hoofdrollen beschikbaar, maar ook de positie van een cool en viriel idool in het Amerika van Elvis Presley, waar de sky the limit was.

Paul Newman en Steve McQueen vochten daar een stevig duel voor uit. Bij zoverre dat de ster van ‘The Great Escape’ de topper ‘Butch Cassidy and the Kid’ aan zich liet voorbijgaan omdat hij de affiche niet wilde delen met zijn grote rivaal. Net zoals James Dean hadden McQueen en Newman een passie voor snelle auto’s, al had de fantastische motorrijder McQueen daar toch wel een stevige lengte voorsprong.

Wanneer McQueen filmproducer is geworden, schiet hij met ‘Bullit’ meteen in de roos. De legendarische autoachtervolging door de straten van San Francisco is een absolute voltreffer. De acteur heeft zijn imago en carrière goed onder controle en laat zich meedrijven op de golven van een vruchtbare periode. Vrije liefde, coke en marihuana. In zijn Californische manoir geeft hij uitbundige en lichtjes decadente feestjes, waar onder meer Neil Young en Johnny Rivers voor de muziek komen zorgen. Hij gaat nooit de straat op zonder wapen (Magnum) – McQueen was enkel dankzij een galant rendez-vous aan de moordpartij door Charles Manson ontsnapt, want hij was een van diens doelwitten. McQueen voelt dat hij eindelijk zijn levensdroom kan waarmaken: een film over autoraces. ‘Enkel het racen loont de moeite. Tussenin is er alleen maar wachten.’ Zijn project voor ‘Le Mans’ is een visionair avontuur. Hij wil gebieden verkennen die niemand voor hem heeft bezocht. Hij wil tegelijk producer, acteur en piloot zijn, en alle denkbare technieken gebruiken om diepgang te vinden, een beetje zoals ‘Gravity’ onlangs met de ruimtevaart.

Steve McQueen werkt al van halverwege de jaren 60 aan een scenario – ‘Day of the Champion’ – maar tijdens de opnames van ‘The Sand Pebbles’ krijgt hij het onaangename bericht dat iemand hem voor is geweest. In 1966 heeft John Frankenheimer op de Europese racecircuits ‘Grand Prix’ opgenomen met in de hoofdrollen James Garner en Yves Montand. McQueen is bijzonder boos op zijn vriend Garner, omdat hij zelf lange tijd kandidaat was voor de hoofdrol. En het wordt nog vervelender voor McQueen wanneer Paul Newman in 1969 ‘Winning’ uitbrengt: een langspeelfilm waarin hij op het circuit van Indianapolis zelf het racepak aantrekt…

Steve McQueen mag dan niet de eerste zijn, hij wil wel de beste zijn. Hij weigert om in te binden en slaagt er ook in om zijn investeerders te overtuigen. Bij het begin van de jaren 70 zijn alle hindernissen eindelijk opgeruimd en moet zijn film over de grootste race ter wereld een gigantisch box-officesucces worden. Om de lat nog wat hoger te leggen, doet hij op de allereerste lentedag van 1970 (en met een gebroken voet) mee aan een van de beruchtste autoraces in de USA: de 12 Uur van Sebring. De profpiloten denken er het hunne van wanneer zij hem in de paddock zien toekomen, maar na afloop van de wedstrijd heeft McQueen hun respect verdiend: zijn team wordt tweede en er was een sublieme Mario Andretti nodig om hen van de zege te houden. Het verschil? Amper 12 seconden…

Le Mans: droom wordt nachtmerrie

McQueen wil dat succes overdoen in Le Mans, maar de verzekeringsmaatschappijen denken daar anders over. Omdat het hele filmbudget van 60 miljoen dollar op zijn schouders rust, laten ze hem niet starten. Een niet onlogisch veto, want in die jaren eiste de autosport bijzonder veel slachtoffers. Maar in juni 1970 schrijven McQueen en zijn partners toch in voor de 24 Uren van Le Mans omdat zij de race vanop de piste willen filmen. Daarna puzzelen zij de verschillende stukjes in elkaar voor het fictieve verhaal en zijn zij lange maanden werkzaam op het circuit. Voor de realisatie van deze unieke film is Steve McQueen op zoek naar de verborgen parel. Uiteindelijk legt hij de kandidaturen van Steven Spielberg (‘te jong’) en Georges Lucas (‘te klein’) naast zich neer om scheep te gaan met een van zijn maatjes: John Sturges.

Maar Le Mans blijkt niet het begin van een schitterend verhaal dat hem naar een nieuwe dimensie had moeten stuwen. Erger: voor Steve McQueen is dit het begin van het einde. Het loopt al snel fout. De acteur-producer wil zijn passie in beeld brengen en is enkel geïnteresseerd in de spanning van de race. John Sturges en zijn producers rukken zich de haren uit het hoofd. Behalve de goddelijke onzekerheid van de racesport heeft de film inderdaad geen enkele intrige te bieden, want McQueen wil er niet van weten. De scenarioschrijvers volgen elkaar op, maar geen van hen heeft het laatste woord. Met elke werkdag en de auto’s die over het circuit razen rijst het budget verder de pan uit. Uiteindelijk gooit John Sturges de handdoek en sturen de financiers de jonge en onervaren regisseur Lee H. Katsin naar Frankrijk om de film af te werken. McQueen weigert in te binden, maar zijn droom valt beetje bij beetje aan diggelen. Hij neemt meer en meer afstand en komt zelfs niet naar de première van ‘Le Mans’ die een gigantische flop wordt…

Zijn ster taant evenwel niet. Zo werkt hij met Sam Peckinpah (‘The Getaway’ en ‘Junior Bonner’) en schittert hij in ‘The Towering Inferno’. Daar speelt hij aan de zijde van zijn ‘favoriete vijand’ Paul Newman, die hem alweer een neus zet door in 1979 tweede te worden in de 24 Uren van Le Mans.
Maar de acteur wordt nooit regisseur en lijkt het heilige vuur te zijn kwijtgeraakt. Hij heeft ook nog maar enkele jaren te leven. Kort voor zijn dood in Mexico in 1980 is zijn krakende stem te horen in een reportage. McQueen probeert uit te leggen dat hij net voor zijn 50e gediagnosticeerd is met longkanker. Door asbest, beweert hij. Dat hij linkt aan zijn jaren bij de marine. Al werd asbest in die tijd ook gebruikt voor de fabricage van… racepakken.

Members Only partner, editorial coordination and reporter

Comments are closed.