Met zes miljoen bezoekers per jaar behoren de Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen tot de meest emblematische gebouwen van Brussel. Ze zijn ook een architecturaal juweeltje en een toonbeeld van Belgische knowhow, en dat al 175 jaar lang! De verjaardag is een ideale gelegenheid om terug te blikken op de rijke en bewogen geschiedenis van deze unieke plek.


De Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen liggen op een steenworp van de Grote Markt. Zij strekken zich uit over een lengte van 210m en worden overspannen door een glazen dak van 19m hoog. Zij nodigen de passant uit tot een prestigieuze excursie langs chique winkels en een architectuur met een rijke geschiedenis. ‘De legende wil dat de stenen vloerdallen aanvankelijk ruim 15 cm dik waren, maar door de vele bezoekers is dat nu nog amper 3 cm’, zegt Alexandre Grosjean, voorzitter van de nv Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen. Het klopt dat dit Brusselse monument in zijn 175-jarig bestaan veel volk over de vloer kreeg – letterlijk! – en veel markante feiten noteerde waarvan een aantal geschiedenis schreven.

Niettemin ging er een gans decennium overheen vooraleer de Galerijen hun eerste bezoekers mochten verwelkomen.

Zo werd al in 1837 voor het eerst melding gemaakt van een ‘Project voor een verbinding tussen de Grasmarkt en de Warmoesberg in Brussel’. Die moest het tekort aan verbindingswegen tussen de Grote Markt en de Munt helpen oplossen – in die tijd een doolhof van duistere straatjes waar de bourgeoisie zich al lang niet meer vertoonde. Helaas belandde ons land in 1838-1839 in een diepe politieke en economische crisis, waardoor verschillende initiatiefnemers van het project zich terugtrokken. Zodat uiteindelijk enkel de jonge Nederlandse architect Jan-Pieter Cluysenaar, die het plan voor de lange, met glas overdekte winkelgalerij had uitgetekend, en bankier Jean-André De Mot overbleven. In 1845 richtten zij samen met acht welgestelde liberale Brusselse families de ‘Société anonyme des Galeries de Saint-Hubert et de leurs embranchements’ (nv Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen) op. Na verschillende onteigeningen begon de bouw in mei 1846.

Het werk in neo-renaissancestijl werd 13 maanden later afgerond met de opening van wat toen de ‘Passage Saint-Hubert’ (doorsteek Sint-Hubertus) heette. De naam ‘Galeries Royales’ (Koninklijke) werd pas in 1965 ingevoerd. De naam verwijst naar de vroegere Sint-Hubertusstraat. Die liep van de Grasmarkt tot de Beenhouwersstraat. Volgens geschriften uit de 13e eeuw was zij een van de drukste, maar tegelijk ook ongezondste straten van Brussel. Schrijver Eugène Bochart, een tijdgenoot van toen, beschreef ze als een ‘soort beerput waar twee mensen elkaar nauwelijks kunnen kruisen’. ‘Er werd gezegd dat burgers elke dag hun leven riskeerden in deze steeg vanwege de smalte en de drukte’, voegt de erkende gids Rosario Canavate toe. Mede door die context werd het private project voor de bouw van een doorgang al snel erkend als een project van algemeen belang. ‘De galerijen verbonden twee wijken (Grote Markt en Munt) die slecht op elkaar waren afgestemd. Tegelijk werd de wijk opgeschoond, wat toen een prioriteit was’, vervolgt Rosario Canavate.

Het is duidelijk dat een minder prestigieus project ook in deze behoeften had kunnen voorzien, maar ten tijde van de aanleg van de Passage Sint-Hubertus wilde men Brussel verfraaien en zijn positie als hoofdstad van de jonge Belgische staat consolideren. Verder waren galerijen in de 19e eeuw ook in de mode. Ze verschenen in Parijs en trokken investeerders aan omwille van hun multifunctioneel karakter. Daarop verspreidden zij zich naar heel wat rijke steden in Europa. Jan-Pieter Cluysenaar liet zich bijvoorbeeld inspireren door de Galerie d’Orléans in de Franse hoofdstad om de Passage Saint-Hubert te ontwerpen, die later model stond voor de Galleria Vittorio Emanuele II die in 1867 in Milaan werd gebouwd.

Modern en elegant

Jan-Pieter Cluysenaar wordt beschouwd als een leidende figuur in het eclecticisme en was betrokken bij zo’n 200 projecten. Daarbij het Koninklijk Conservatorium in Brussel en de kastelen van Argenteuil en Viron. De Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen blijven echter zijn belangrijkste werk. Voor de buitengevels liet de visionaire architect zich inspireren door de Florentijnse paleizen uit de 16e eeuw. Het interieur is dan weer meer neoklassiek en bevat heel wat allegorische beelden, zoals in de 19e eeuw de mode was. Cluysenaar maakte van de Passage ook een technologisch vernieuwend gebouw, door te kiezen voor een glazen dak dat 19m boven de grond uittorent en de plaatsing van zo’n 16.500 vloerdallen afkomstig uit de ateliers van de Grand Hornu.

De galerijen tekenden zo voor het eerste grootschalige gebruik van glas en metaal in de monumentale architectuur in België. Zij waren een symbool van moderniteit en elegantie en dat niet alleen vanuit architecturaal oogpunt. Deze ‘ministad in het îlot sacré’ beantwoordde inderdaad helemaal aan de behoeften van de kapitalistische maatschappij die zich had ontwikkeld vanuit de industriële revolutie. Dit fenomeen werd onder meer gekenmerkt door de opkomst van de bourgeoisie en het begin van de moderne handel.

Het pand kwam snel tot leven en werd het toneel van nieuwe praktijken. De 70 winkels die vanaf het begin werden verhuurd aan luxemerken (hoedenmakers, kleermakers, parfumeurs, goudsmeden, enz.) lieten de bourgeoisie de geneugten van het shoppen ontdekken, terwijl de wooneenheden die boven de winkels waren voorzien de aanzet gaven tot het ‘wonen in een appartement’ in Brussel. Met hun theaters, cafés en andere ontmoetingsplaatsen werden de Galerijen ook snel een mekka voor het culturele en intellectuele leven, en niet alleen in Brussel.

In de jaren 1850 organiseerden verschillende bannelingen van de zelfcoup van Napoleon III openbare lezingen in het Café de la Renaissance (nu Taverne du Passage). De Passage Saint-Hubert werd vanaf het begin ook druk bezocht en geanimeerd door verscheidene schrijvers, dichters, politici en republikeinen, zoals Alexandre Dumas, Charles Baudelaire, Edgar Quinet, Emile Deschanel en Victor Hugo, wiens maîtresse Juliette Drouet in de Prinsengalerij verbleef. Het was ook in deze Brusselse galerijen dat Paul Verlaine het pistool kocht waarmee hij later zijn minnaar Arthur Rimbaud zou neerschieten.

Het culturele erfgoed van de Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen wordt ook gekenmerkt door historische evenementen, zoals de eerste openbare vertoning van de cinematograaf van de gebroeders Lumière in 1896, in de lokalen van de krant La Chronique. De gedenkplaat op nummer 7 van de Koningsgalerij getuigt daar nog van. Het Théâtre Royal des Galeries en het Théâtre du Vaudeville lagen aan de basis van Brusselse toneelklassiekers, zoals Le Mariage de Mademoiselle Beulemans (Het Trouwfeest van Juffrouw Beulemans) (1910) en Bossemans et/en Coppenolle (1938).

Erfgoed om te koesteren

In de loop van de 20e eeuw werd in de Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen ook de praline geboren. Deze werd in 1912 uitgevonden door Jean Neuhaus in zijn banketbakkerij. In 1995 werd in een van de kantoren van de passage het bedrijf Skynet opgericht. Ook al zijn de samenleving en de gebruiken geëvolueerd sinds de oprichting in 1847: deze plek is nog altijd even functioneel en levendig als weleer. Zij blijft een leefomgeving, met exclusieve winkels, cultuur en natuurlijk toerisme. De afgelopen decennia intensifieerden ook de historische wortels en de symboliek, en leidden tot de classificatie in 1986.

Omdat de tijd ook zichtbare sporen achterliet op de gebouwen werd in 1995 een uitgebreid renovatieprogramma opgestart door de nv Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen, die eigenaar en beheerder is. De werkzaamheden aan het glazen dak en het Théâtre du Vaudeville zijn afgerond. In de Prinsengang wordt nog volop gerenoveerd.

De vennootschap koestert niet alleen haar juweel, maar kocht ook heel wat naburige gebouwen aan om het historische erfgoed rond de passage te beschermen. Zoals de gebouwen van de Cinéma Nova en de Deutsche Bank (nu Vlaamse Gemeenschap) in de Schildknaapstraat en de ‘Grenier aux Chansons’ aan de Huidenmarkt. De nv wil dit steegje en het historische cabaret, waar Jacques Brel, Maurane, Barbara en Marc Herman optraden, nieuw leven inblazen. Kortom, ook na 175 jaar blijven de Koninklijke Sint-Hubertusgalerijen schitteren en maken zij Brussel blij!

Comments are closed.